Lezing 24 02 14 twee deventer rekenmeesters
14 februari 2024

prof. Jan Hogendijk

Twee Deventer rekenmeesters

Wiskunde in de 16e-17e eeuw en de rol van Nicolaus Petri van Deventer

Hoe het komt dat we in het Nederlands het woord ‘wiskunde’ kennen, terwijl veel andere talen een of andere variant van het Oudgriekse woord mathematica gebruiken? Sterker nog, hoe komt het dat we veel specifiek Nederlandse begrippen hebben in de wiskunde, de wetenschap van het zeker weten [wis = zeker]. Volgens spreker Jan Hogendijk, emeritus-hoogleraar geschiedenis van de wiskunde aan de Universiteit Utrecht, is dit voor een belangrijk deel te danken aan Simon Stevin. Die vond dat Nederlands de meest geschikte taal was om wetenschap te bedrijven.

Daarnaast vond hij en velen met hem in de 16e eeuw dat er ontzettend veel wiskundig talent was bij de gewone man. En die gewone man sprak geen Frans, Duits, Latijn of Grieks.

Deze interesse in de Nederlandstalige wiskunde is ook de reden dat er behoefte was aan Nederlandstalige boekjes in rekenen en wiskunde. De allereerste kwamen uit Brussel, Gent en Antwerpen (de zuidelijke Nederlanden) in het midden van de 16e eeuw.Twee rekenmeesters uit Deventer schreven ook Nederlandstalige wiskundeboeken en over hen ging het deze goed bezochte avond.

Een van die twee rekenmeesters was Martinus Carolus Creszfelt, geboren in het Duitse Hessen maar op enig moment naar Deventer verhuisd. Voor zo ver bekend was hij hier schoolmeester. Hij schreef in 1555 een boek over het rekenen met de maten en gewichten van de stad Deventer. Elke stad had indertijd zijn eigen eenheden en dat maakte het leven wel wat ingewikkeld. Gewichten, lengten en bedragen moesten omgerekend worden om ze tussen handelssteden te kunnen vergelijken. Dit rekenboek van Creszfelt is onlangs teruggevonden in de bibliotheek van Trier.

Creszfelt geeft allerlei voorbeelden van het vermenigvuldigen van grote getallen, staartdelingen en meer. De rekenvoorbeelden lijken sterk op onze huidige methoden. Ze zijn vaak nuttig, zoals het berekenen van prijzen, maar gaan ook over het verdelen van de rekening van drinkebroeders in de kroeg.

Claes Pietersz van Deventer, die waarschijnlijk les heeft gehad van Creszfelt, is de andere rekenmeester uit Deventer en zijn geschriften hebben veel invloed gehad. Hij schreef een aantal wiskundeboeken, maar zijn meest bekende werk kwam voor het eerst uit in 1583 en was getiteld “Practicque om te Leeren Rekenen cijpheren ende Boeckhouwen /met die Regel Coss ende Geometrie seer profijtelijcken voor allen Coopluyden,”. Dit boek is uiteindelijk vier keer herdrukt. Op de omslag van het boek is een gravure van de auteur te zien, gemaakt door de kunstenaar Hendrik Goltius uit Haarlem.

“Practique” telt in totaal ruim 650 pagina’s en gaat over rekenen, met tal van rekenvoorbeelden net als het boek van Creszfelt, maar ook over algebra, meetkunde en boekhouden en dat allemaal in het Nederlands. Claes Pietersz was er heel open over dat hij veel had overgenomen van andere buitenlandse schrijvers, maar onderzoek van Hogendijk heeft laten zien dat Claes Pietersz zelf ook een heel goede wiskundige was. Het boek is vooral bedoeld om de wiskundige theorieën beschikbaar te maken voor een Nederlandstalig publiek.

Een belangrijke toepassing van wiskunde was het ontwerpen van zonnewijzers. De zonnewijzers werd gebruikt om kerkklokken op tijd te zetten. Voor het correct ontwerpen van zonnewijzers is veel wiskunde nodig en Claes Pietersz beschreef dit uitvoerig. Bij de lezing was ook de Zonnewijzerkring aanwezig om meer informatie te geven over de zonnewijzerkunde [www.dezonnewijzerkring.nl].

De boeken van Claes Pietersz hebben veel invloed gehad op het ontstaan van een bloeiende wiskundebeoefening in het Nederland van de 17e eeuw. De naar Nederland uitgeweken Franse wiskundige Rene Descartes heeft daar veel van geprofiteerd. Hij heeft er de differentiaal- en integraalrekening mee ontwikkeld (onafhankelijk van hem deed Leibnitz dat in Duitsland), en met deze wiskundige technieken heeft Newton veel ontdekkingen kunnen doen. Uiteindelijk allemaal gestart in Deventer, aldus Hogendijk.

Onder leiding van Christa Hooijer ontstond er een levendige gedachtewisseling met de zaal. Zo vertelde Hogendijk dat de Oranjes, te beginnen bij Willem van Oranje, veel belangstelling hadden voor wiskunde omdat die erg nuttig was voor het bouwen van goed verdedigingswerken. De opkomst van de boekdrukkunst heeft de ontwikkeling van de wiskunde sterk bevorderd. Door de vele exemplaren van een gedrukt boek konden veel lezers ervan leren en konden wiskundige theorieën op veel plaatsen gecontroleerd en verbeterd worden. In de vragen kwam de betrouwbaarheid van rekenmeesters nog eens terug, naar aanleiding van enkele anekdotes die Hogendijk eerder had verteld. Er bestonden geen examens of diploma’s en ook geen tuchtrecht. Door het voeren van polemieken hielden de rekenmeesters elkaar scherp. Claes Pietersz stond daarin uitstekend zijn mannetje. Een monument(je) voor hem in Deventer zou dus zeker passen, zo opperde een bezoeker. Daar kon Hogendijk zich goed in vinden.

Dubio verzorgde, deze keer als duo, de muziek.

Tekst Ynte Schukken en Huub Eggen, fotografie Huub Eggen.

« bekijk ook de aankondiging van deze avond

« terug naar overzicht terugblikken 2024