in de kroeg
Wil Schackmann
Na opnieuw een coronastop van enkele maanden pakte Science Café Deventer de draad weer op met schrijver en historisch onderzoeker Wil Schackmann. Hij nam de bezoekers mee in de geschiedenis van de Koloniën van Weldadigheid. Deze werden in 1818 en de jaren erna gesticht als een particuliere actie om iets tegen de armoede in Nederland te ondernemen. Onze huidige welzijnsstaat, met zijn sociale vangnet, bestond nog niet, en de armoede was onvoorstelbaar groot. In de stad Leiden bijvoorbeeld had 60% van de inwoners geen inkomen. Vooral de kerken en armenkassen hielpen al deze mensen te overleven.
In 1818 verscheen oud-generaal en oud-politicus (graaf) Johannes van den Bosch ten tonele, een knappe vent, een charmeur, iemand die wist te overtuigen en een enorme doener. We zouden hem tegenwoordig het label ADHD opplakken, aldus Schackmann. Hij nam in 1818 het initiatief tot wat snel de Maatschappij van Weldadigheid zou worden. Door zijn mooie verhalen en plannen voor het stichten van koloniën om armen te huisvesten en te laten werken, kreeg de maatschappij binnen een jaar 22.000 contribuanten en 700 subcommissies in het hele land. Een kopie van het lidmaatschapsregister van Deventer laat zien dat er ongeveer honderd leden waren ingeschreven.
De maatschappij kocht in Westerbeek, in Drenthe, een landgoed om de eerste een kolonie te stichten. Dit was Frederiksoord, genoemd naar de jongere broer van koning Willem I. In 1820 volgde Willemsoord en in 1821 Wilhelminaoord. Het uiteindelijke plan was om heel Drenthe vol te zetten met deze ‘hoeven’, maar zover is het nooit gekomen. Deze kunstmatige dorpen werden de vrije koloniën genoemd.
Van den Bosch had nog meer plannen. Om de last van bedelaars in de dorpen en steden te verminderen richtte hij in Ommerschans een landelijk bedelaarsgesticht op. Er werd daar het grootste gebouw van Nederland neergezet, voor meer dan duizend bedelaars. In 1823 volgde in Veenhuizen een kolonie voor wezen, vondelingen en verlaten kinderen. Er werd gemikt op in totaal 4000 kinderen, maar de weeshuizen van Nederland zagen deze ontwikkeling helemaal niet zitten, en er kwamen uiteindelijk maar 2500 kinderen. Van de niet gevulde gebouwen werd een tweede bedelaarsgesticht gevormd.
Onderwijs was een hoge prioriteit van de koloniën. Er was al vroeg een ‘leerplicht’ voor de kinderen van de bewoners, een leerplicht die 80 jaar eerder was dan in de rest van Nederland. De koloniën werden door Van den Bosch opgezet als win-win situatie: door het opnemen van armen werden de steden ontlast en door hen arbeid te laten verrichten was er een opbrengst van voedsel.
De koloniën waren opgezet als een budget-neutrale organisatie waarbij de kosten gelijk zouden zijn aan de opbrengsten: de armenzorg zou daarmee ongeveer gratis worden. De bewoners van de koloniën bleken echter niet allemaal harde werkers; 60% was invalide, het project leed grote verliezen en subsidie direct bijgedragen door koning Willem I was nodig.
Na diens aftreden in 1840 nam de staat Ommerschans en Veenhuizen over en werden het rijksinrichtingen. De Vrije koloniën bleven in eigendom van de maatschappij, maar werden steeds meer in de gewone samenleving opgenomen. In 1920 werd Willemsoord verkocht. Op dit moment bestaat de Maatschappij van Weldadigheid nog steeds. Zij is eigenaar van veel grond en van de nog bestaande gebouwen. In 2021 zijn de koloniën uitgeroepen tot UNESCO werelderfgoed.
Onderzoek naar de historie van de Maatschappij van Weldadigheid is tegenwoordig goed mogelijk. De archieven werden in 1850 verdeeld tussen de overheid en de Maatschappij, maar ongeveer honderd jaar later weer bij elkaar gebracht in het provinciale archief in Assen. Daar staat nu ongeveer 400 meter aan archief van de Maatschappij van Weldadigheid.
Dit archief is uniek want het gaat vooral over de onderkant van de samenleving; de meeste andere archieven uit deze periode gaan over de notabelen. Daarnaast kunnen de archiefbronnen gecombineerd worden met de algemene Nederlandse geschiedenis van deze periode. Er blijkt ook veel waarde aan ontleed te worden door de archieven te combineren met informatie uit familiegeschiedenissen (denk maar aan de boeken van Suzanne Jansen).
Na de pauze ontstond een levendige discussie waarbij onderwerpen aan de orde kwamen die gingen over het proces van archiefonderzoek en het doen van onderzoek dat vooral gebaseerd is op het vertellen van verhalen. Schackmann ontmoet veel geschiedenisstudenten die een onderwerp zoeken voor een scriptie. Hij introduceert ze dan in het archief, maar als die studenten ontdekken dat het archief is gebouwd op verhalen en anekdotes, op mensen en niet zozeer op data, komen ze haast nooit terug voor hun scriptie. Verhalende geschiedenis werd heel lang door historici niet zo serieus genomen. Dat is volgens Schackmann nu wel veel beter. Zijn eigen boeken over de Maatschappij van Weldadigheid zijn heel bekend, maar het is ook aan de succesverhalen van schrijvers zoals Geert Mak te danken dat de verhalende geschiedenis tegenwoordig een goede naam heeft.
De avond werd muzikaal omlijst door Eliën, en Ynte Schukken leidde de discussie met de zaal.
Tekst Ynte Schukken, fotografie Huub Eggen.
« terug naar overzicht terugblikken