Lezing 19 01 Kwetsbare welvaart

9 januari 2019

prof.dr.ir. Harry Lintsen

Kwetsbare welvaart

Twee eeuwen uitdagingen rond welzijn en duurzaamheid

Nieuwe techniek heeft ons land door de eeuwen heen meer welvaart en welzijn gebracht, maar ook voor problemen gezorgd. Kunnen we uit de aanpak van die problemen in het verleden iets leren over hoe we nu de balans tussen welvaart en duurzaamheid moeten vinden? Prof.dr.ing. Harry Lintsen, emeritus hoogleraar Techniekgeschiedenis van de Technische Universiteit Eindhoven, kwam woensdag 9 januari hierover een lezing geven in het Science Café. 

Harry Lintsen begon te vertellen over hoe we kunnen meten of het goed gaat met Nederland. Het is gebruikelijk om hiervoor het bruto binnenlands product [BBP] te gebruiken in het jaarlijkse verantwoordingsdebat dat in mei elk jaar in de Tweede Kamer wordt gehouden. Maar het BBP omvat ook de kosten die worden gemaakt als gevolg van verkeersongelukken, luchtvervuiling en vele andere niet wenselijke zaken. Daarmee, gaf Lintsen aan, is het BBP geen afspiegeling van de brede welvaart in Nederland. De Tweede Kamer heeft daarom gevraagd om een Monitor Brede Welvaart te ontwikkelen en deze te gebruiken in het jaarlijkse verantwoordingsdebat.

Vervolgens beschreef Lintsen deze Monitor Brede Welvaart; deze bestaat uit meetwaarden op vier onderdelen: economie, mens, sociaal en natuur. Elk van deze vier aspecten van onze samenleving wordt gemeten met een aantal kengetallen, zoals bestedingen door de consument [economie], levensverwachting [mens], democratie-index [sociaal] en biodiversiteit [natuur].

Voor Lintsen en zijn onderzoeksteam was de Monitor Brede Welvaart een gelegenheid om de welvaart in Nederland in historisch perspectief te plaatsen. Op basis van minutieus onderzoek was het mogelijk om de brede welvaart vanaf ongeveer 1850 tot en met vandaag te meten.  

In 1850 was het niet zo goed gesteld met Nederland. Er werd honger geleden, de opbrengsten in de landbouw vielen tegen, ziektes zorgden voor hoge sterfte en een korte levensverwachting, en er was een hoge inkomensongelijkheid. Vanaf 1850 waren het vooral de technologische ontwikkelingen die leidden tot een groei van de economie en een verbetering in de kwaliteit van leven en het terugdringen van de armoede. Was in 1850 nog ongeveer 40% van de bevolking extreem arm, dit was gedaald tot ongeveer 2% in 1900. Deze daling van de armoede en de groei van de economie gingen ten koste van de natuur, door o.a. een stijging van de broeikasgassen en een daling van de biodiversiteit. 

Na 1900 tot ongeveer 1970 is er, mede dankzij een groeiende industrualisering, een sterke continue groei van de welvaart en een verbetering van het menselijk kapitaal, zoals een stijging van de levensverwachting en een enorme verbetering in de huisvesting.  Voedselzekerheid was belangrijk en er werd ingezet op modernisering van de landbouw. Dit alles ging wel ten koste van het natuurlijk kapitaal door een stijging van het energiegebruik, meer broeikasgassen, slechtere luchtkwaliteit en veel import van grondstoffen, zoals kunstmest, van buiten Nederland. 

Rond 1970 kwamen de individuele genoegens van de modernisering steeds meer in conflict met de ontwikkelingen in het leefmileu. Een groei in stank, lawaai, file’s, horizonvervuiling en vervuiling van het oppervlaktewater waren het gevolg. Een maatschappelijke stroming zoals de kabouterbeweging kwam op en er ontstonden protesten tegen het gebruik van pesticiden in de landbouw en het vernietigen van natuurgebieden voor het winnen van minerale delfstoffen. 

Achteraf kan nu geconcludeerd worden dat rond 1960 de omslag plaats vond van een wereld die op dat moment redelijkerwijs in balans was ten aanzien van welvaart, duurzaamheid en economisch groei. Na 1960 resulteerde de exponentiële groei in industrie en landbouw in een onbalans in de eerder genoemde vier kapitalen. 

Toch heeft het nog decennia geduurd na 1970 voordat er weer een omslag kwam richting een meer duurzame samenleving. Pas in de laatste jaren is er een zichtbare omslag naar duurzaamheid, waarbij hernieuwbare energiebronnen en hergebruik van materialen de norm aan het worden is. Harry Lintsen, zelf afkomstig uit Limburg, maakte mee dat er een einde kwam aan het winnen van mergel in de ENCI-groeves. Het stoppen van de aantasting van het landschap ging gepaard met de ontwikkeling van natuur en recreatie in de al afgegraven mergelgroeven. Dit was een mooi en symbolisch einde aan het uitsluitend economisch denken: er werd meer ruimte gegeven aan de andere kapitalen: mens, samenleving en natuur.

James van Lidth de Jeude leidde zoals altijd met verve de discussie na de pauze.  Op de vraag wat we nu leren uit de geschiedenis van het voortschrijden van de techniek, stelde Lintsen dat we vooral goed moeten onthouden dat de ontwikkelingen altijd veel langzamer gaan dan bijvoorbeeld de politiek zou willen. Als voorbeeld noemde hij de energietransitie. Hard nodig, vond hij, maar neem er de tijd voor. Hij betoogde ook dat we die transitie als land gemakkelijk kunnen betalen, want we zijn nog altijd heel rijk. Zelfs als we er wat welvaart voor zouden moeten inleveren, zullen we het altijd nog veel beter hebben dan onze ouders of grootouders. De jaren ’90 van de 20e eeuw, toen de bomen echt tot in de hemel leken te groeien, zijn volgens hem een uitzonderlijke periode geweest. Ook als we een stapje terug moeten doen, gaat het met Nederland nog altijd heel goed. 

Martin van de Vrugt zorgde traditiegetrouw in het eerste Science Café van het nieuwe jaar voor de muziek.

Tekst Ynte Schukken, fotografie Huub Eggen.

« terug naar overzicht terugblikken