in de kroeg
prof.dr. Vanessa Evers
Na een inleiding over haar team en zichzelf begon Vanessa Evers haar verhaal met de constatering dat er een groot verschil is tussen de wereld van de robot, en die van de mens. Robots zoals we die tot nu toe kennen hebben een zeer gestructureerde omgeving nodig om te kunnen functioneren. De mens is wat dat betreft veel flexibeler, wij kunnen heel goed omgaan met de chaos van alledag. En die chaos is een gegeven, dus als je robots wilt laten acteren in een menselijke omgeving, dan zullen ze zich moeten aanpassen, ook aan de menselijke sociale normen. Als voorbeeld noemde Evers een eetrobot, die mensen met een beperking letterlijk kan voeren. Deze robot kan ervoor zorgen dat mensen kunnen blijven deelnemen aan het sociale verkeer. Helaas is zo’n robot nog niet sociaal intelligent genoeg om te weten wanneer er even moet worden gepauzeerd met het voeren.
Omgekeerd wordt het ook voor mensen lastig als ze hun sociale gevoel gaan toepassen op robots. Neem Bigdog, een groot robotbeest op vier poten die door allerlei terreinen zijn weg kan vinden. Evers toonde een filmpje waarin iemand het ding een flinke trap geeft, waardoor de robot ternauwernood op de been kan blijven. Bij het zien van deze beelden krijg je medelijden met Bigdog, en even later kijk je met vertedering naar zijn Bambi-achtige gestuntel als hij zich op ijs staande probeert te houden. Maar het is slechts een (hele dure) machine, en het ding voelt geen emoties bij dit soort gebeurtenissen.
Een apparaat hoeft niet op een mens te lijken om een emotionele respons te veroorzaken. Hoeveel mannen zijn er niet die een hechte relatie hebben met hun auto? Maar een menselijke gelijkenis maakt natuurlijk wel meer los. In dit verband noemde Evers de term ‘uncanny valley’, wat staat voor een dip in een grafiek waarin de menselijke gelijkenis van robots wordt afgezet tegen de emotionele respons van mensen hierop. Naarmate de gelijkenis “echter” wordt, neemt de sympathie toe, tot een punt waarop de gelijkenis “griezelig” echt wordt, maar toch net niet goed genoeg is. Dan slaat de sympathie om in afkeer.
Om robottechnologie (of technologie in het algemeen) goed met mensen te laten samenwerken, moet die mensen als het ware “begrijpen”. Dit kan bijvoorbeeld door slimme software emoties van menselijke gezichten af te laten lezen, of sociale verbanden af te laten leiden uit groepsdynamica.
Een lezing over robots is natuurlijk niet compleet zonder een echte robot. Daarom was Zeno met Evers meegereisd. Zeno is een humanoïde robotje van nog geen twee turven hoog dat kinderen kan stimuleren en helpen bij het zelf leren ontdekken. Zeno heeft een heel expressief gezicht, dat soms grappig overkomt, maar ook het al genoemde uncanny valley-effect teweeg kan brengen. Evers en haar groep noemen de kleine robot dan ook wel Chucky, naar een enge pop uit een horror-filmreeks.
Wat kunnen we verwachten op het gebied van sociale robots? Evers vertelde dat terwijl we zitten te wachten op de ultieme butlerrobot die alles kan, we niet goed in de gaten hebben dat langzaam alle apparaten om ons heen steeds “robotischer” worden, en steeds beter in staat zijn met mensen samen te werken.
In de pauze speelde de band “Gat in de lucht” een folkachtig repertoire, en had Zeno geen gebrek aan aandacht. Hij trok de ene grimas na de andere. Dat robots een boeiend gespreksonderwerp vormen bleek eens temeer uit de discussie met de zaal. Onder de bezielende leiding van James van Lidth de Jeude kwamen onderwerpen voorbij als de Turing Test*, de invloed van cultuurverschillen, en de vraag waarom je een robot eigenlijk op mensen zou laten lijken. Een jeugdige toeschouwer wilde weten of er ook robots voor dieren zijn. De melkrobot is daarvan natuurlijk een voor de hand liggend voorbeeld, maar Evers vertelde dat zelfs dure raspaarden van Saoedische sjeiks robotgezelschap hebben. Het moet niet gekker worden.
Tekst Peter van Diest, fotografie Huub Eggen.