Lezing 15 02 spitten in het verleden

11 februari 2015

drs. Bart Vermeulen en drs. Emile Mittendorff

Spitten in het verleden

Archeologie in de schaduw van de Lebuinus

Grote verrassingen hebben de opgravingen op de plek waar het nieuwe stadskantoor van Deventer wordt gebouwd niet opgeleverd. Wel hebben de werkzaamheden veel materiaal opgeleverd dat met zeer gedetailleerde systematische bestudering tal van nieuwe details en inzichten aan het bestaande archeologische beeld van Deventer toevoegt. Dat waren de conclusies van een uitermate boeiend verhaal dat de stadsarcheologen Bart Vermeulen en Emile Mittendorff voor een afgeladen grote zaal in het Burgerweeshuis hielden. De opmerkelijkste vondst waren twee porseleinen beeldjes uit de 17e eeuw waarvan slechts enkele vergelijkbare exemplaren bekend zijn.

Die zitten voornamelijk in particuliere kunstverzamelingen, waaronder de collectie van de Britse koningin Elisabeth. Kennelijk was er toen iemand of een familie in Deventer die aan dat soort uit Japan afkomstige beeldjes kon komen en volgens de archeologen een duidelijke connectie met de toenmalige Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) moet hebben gehad. Overigens zegt dit op zich niets over de omvang van handel in die tijd, voegden de sprekers er meteen aan toe. Je kunt alleen concluderen dat er toen van dat soort contacten waren.

Vermeulen en Mittendorff bedrijven historische archeologie, zo begonnen ze hun verhaal. Over hun onderwerp van onderzoek bestaan historische bronnen. Die geven echter maar een zeer beperkt en wellicht ook gekleurd beeld van hun tijd. Vaak is het ook informatie van en over rijken. De historische archeologie graaft sporen en spullen op die mensen (rijk en arm) onbewust hebben achtergelaten en dat verruimt het historische beeld. Archeologie is detectivewerk, zo lieten ze zien. Het terrein waar ze nu hebben opgegraven bestaat uit een vier meter dikke ophogingslaag die gevormd is over een periode van meer duizend jaar (van de achtste tot de 19e eeuw). Dat is een soort driedimensionale puzzel. Mensen bouwden dingen, bewerkten de grond, sloopten bouwsels waar ze weer nieuwe dingen op neerzetten en groeven weer putten in die lagen. Zo lopen vaak in die bodem eeuwen door elkaar heen. Aan de archeologen is het dan om oud en jonger van elkaar te onderscheiden. Het belangrijkste hulpmiddel in een stadsomgeving is aardewerk. Daar is in het algemeen goed van bekend uit welke tijd het stamt. Net als nu waren er ook vroeger modes in vormgeving en materiaal en daar is veel historische informatie over. Toch blijven dergelijke dateringen altijd relatief. Als je in een afvallaag aardewerk vindt dat in de 14e eeuw is gemaakt, weet je dat de laag waarin het gevonden is niet veel ouder dan de 14e eeuw kan zijn. Jonger kan wel, door vergravingen in latere tijden. Zo moeten archeologen voortdurend afwegingen maken.

Inhoud van beerputten
Echt vernieuwend aan het lopende onderzoek, zo lieten Vermeulen en Mittendorff zien, is het in groot detail bestuderen van de inhoud van beerputten. Die werden vroeger niet alleen gebruikt voor uitwerpselen maar ook voor afval. Bij de opgravingen zijn tal van beerputten blootgelegd en is hun inhoud, na een zeer gedetailleerde beschrijving in woorden, tekeningen en foto’s, in een aantal gevallen in zijn geheel eruit gehaald. Van drie putten is nu minutieus de inhoud onderzocht op resten die iets vertellen over wat de mensen toen aten. Zo werden bijvoorbeeld circa 100.000 visresten bekeken (een waar monnikenwerk!). Dat leverde 7139 fragmenten op met voldoende kenmerken om ze nader te bestuderen. Daarvan konden de onderzoekers er 6609 toewijzen aan een visfamilie of een -soort. Als goede wetenschappers beklemtoonden Vermeulen en Mittendorff meteen dat ze nog te weinig monsters hebben onderzocht om statistisch verantwoorde uitspraken te doen en dat we hun bevindingen als indicaties moeten zien, maar wel interessante indicaties.

Van riviervis naar zeevis
Zo laat een monster uit de periode 850-900 (vroege Middeleeuwen dus) zien dat er al zeevis werd gegeten. Vooral de geep, die in de Noordzee en omgeving voorkomt, is veel in dat monster te zien. Uit de aard van de fragmenten blijkt dan ook dat het om hele vissen ging, die in noordelijke wateren werden gevangen en kennelijk verhandeld naar Deventer. Een vis als paling werd, gezien de afmetingen van gevonden resten (vrouwtjes), lokaal gevangen. Een monster uit 900-950 laat zien dat het overgrote merendeel van gevonden visresten stamt van zoetwatervis, dus lokaal gevangen. In een monster uit de 19e eeuw is de zoetwatervis grotendeels verdwenen. Het verschuiven van zoetwater- naar zoutwatervis heeft alles te maken met het beschikbaar komen van zout waardoor vis beter geconserveerd kon worden. Onderzoek aan botfragmenten van landdieren laat zien dat in de periode 850-1050 vooral runderen en varkens werden gegeten. Na 900 verschijnt als een eerste vorm van luxe ook gevogelte. Na 1050 wordt het varken het belangrijkste consumptievlees, maar is er ook veel meer variatie in soorten te zien en worden ook veel jonge dieren gegeten. Ook dat laatste wijst weer op het toenemen van de welstand. In de monsters is ook gekeken naar plantenresten, voornamelijk in de vorm van pollen en sporen als stengels en kaf. Vóór 1400 worden allerlei graansoorten gevonden. Na 1400 is het vooral rogge (haver, gerst) en neemt eigen cultivatie af; er wordt dus vooral aangevoerd, gehandeld. Al in de sporen uit de periode 850-950 komt fruit voor, en bijvoorbeeld vijgen die geïmporteerd moeten zijn. Vanaf de 10e eeuw neemt de variatie aan fruit toe. De opgravingen hebben de voorlopig vroegste vondsten in onze contreien van aardbei en komkommer of meloen (hun zaden zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden) opgeleverd. Ook zijn lijnzaad en kafresten gevonden, wat wijst op verwerking van vlas en/of lijnzaadolie. In de beerputten zijn ook mestschimmels en parasieten (met name de zweepworm) gevonden. Dit wijst op dierlijke mest in de open lucht die daardoor een besmettingsbron van die zweepworm werd.

Voorlopige bevindingen
Al deze bevindingen, aangevuld met sporen van bebouwing, geven een beeld van productie, verwerking en consumptie van voedsel en van het landschap en de omgeving van de kleine vestiging Deventer die in onderzochte periode uitgroeide naar een kleine stad. Maar, zo hamerden de archeologen er steeds op, het zijn voorlopige bevindingen. Er is nog heel veel beschikbaar materiaal niet onderzocht. Dat is tegelijk ook de beperking van veel archeologisch onderzoek tegenwoordig. Het moet, in een geval als hier in de bouwput van het stadskantoor snel gebeuren omdat er maar beperkt tijd en beperkt budget is. Het gevonden materiaal is voor onderzoekers van universiteiten en gespecialiseerde organisaties wel beschikbaar maar die zullen het onderzoek zelf moeten financieren. Vermeulen en Mittendorff verwachten dat volgend jaar de eerste officiële resultaten bekend zijn en ze kondigden aan graag nog een keer terug te willen komen. Gezien de overweldigende belangstelling nu zal daar zeker weer een groot publiek voor zijn.

James van Lidth de Jeude leidde op humoristische wijze de vragenronde, de live muziek werd verzorgd door Nils Westerhoff.

Tekst en fotografie Huub Eggen.

« terug naar overzicht terugblikken