14 juni 2017: Albert Beintema
De Grieven Van De Grutto: Bedreiging van de weidevogel door moderne veeteelt


De Grieven Van De Grutto: Bedreiging van de weidevogel door moderne veeteelt

Landschapspijn, zuivelwaanzin, verneukeilanden. Slim vermomd als een verhaal over de moeilijke positie van de grutto leek de laatste lezing voor de zomerstop in het Science Café vooral te gaan over de verrijking van de Nederlandse taal met nieuwe woorden. Maar gelukkig waren de bezoekers niet voor niets afgekomen op het affiche met de koning van de weidevogels, want dr. Albert Beintema, winnaar van de Jan Wolkersprijs 2016 met zijn boek over deze nationale vogel, trakteerde hen op een bevlogen mix van wetenschap, veldwerkobservaties, anekdotes en humoristische (zelfgemaakte!) cartoons. Én nieuwe woorden.

Dat Nederland verreweg de grootste populatie grutto’s huisvest komt volgens Beintema doordat boeren het Nederlandse weidelandschap van oudsher zodanig hebben ingericht dat het er bijzonder prettig verblijven is voor weidevogels. Maar omdat dit menselijk ingrijpen niet statisch is ligt er een groot gevaar op de loer: continue veranderingen in het boerenbeheer hebben het weidelandschap weliswaar geschikt gemaakt voor weidevogels, maar werken nu ook de huidige teloorgang van diezelfde gemeenschap in de hand. Vijftig jaar geleden waren er 120.000 broedparen grutto’s in Nederland, wat neerkwam op zo’n 80% van de totale Europese populatie. (Ter vergelijking: Groot-Brittannië had toen welgeteld 16 paar grutto’s. Zestien paar. De vraag dringt zich op welke minieme fractie dat was van alleen al de foutmarge van ‘onze’ 120.000 paren…) Ondanks allerlei inspanningen in de laatste decennia, zoals speciale beheersmaatregelen en subsidies voor boeren die hun weidebeheer aanpasten, is de populatie teruggelopen tot ongeveer 40.000 individuen, en deze achteruitgang zet door met ongeveer 5% per jaar.

Wat ging er mis? Beintema noemt het een typisch geval van “stront aan de knikker”. Nergens op aarde wordt zoveel mest geproduceerd en op het land gegooid als in Nederland. Maar meer mest betekent meer machines op het land. Dat betekent meer ontwatering, anders zakken ze weg. Maar door meer ontwatering wordt het land eerder warm in het voorjaar, wat weer leidt tot eerder maaien. De weidevogels reageren hierop door eerder te broeden. Maar het broedseizoen is niet eindeloos rekbaar en er komt een punt dat ze niet eerder kúnnen broeden. De eieren komen bloot te staan aan het gevaar van machines op het land en steeds vroeger ingeschaarde koeien. Het is een omslagpunt waarbij de vogels niet meer in staat zijn voldoende broedsucces te halen, waardoor de populatie achteruitgaat.

De grutto is natuurlijk niet het enige slachtoffer. Hele levensgemeenschappen verdwijnen. Zomertaling, veldleeuwerik, grauwe gors, watersnip, gele kwikstaart, allemaal gaan ze rap achteruit in aantallen. Om nog maar te zwijgen over de bloemen, vlinders, sprinkhanen en andere insecten, die het ook moeilijk hebben. Samenvattend gebruikte Beintema de term ‘landschapspijn’. Toegeschreven aan prof.dr. Theunis Piersma, hoogleraar Trekvogelecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, en daarna omarmd door journaliste Jantien de Boer in haar gelijknamige pamflet, was dit één van de nieuwe woorden die opdoken in zijn betoog. In een korte historische uitstap over de naoorlogse modernisering van de landbouw onder Sicco Mansholt viel de voor zich sprekende term ‘zuivelwaanzin’. Niet lang daarna hoorden we over de ‘verneukeilanden’, stukjes ongemaaid weiland zonder gruttonest, om kraaien om de tuin te leiden. Na ‘incubometer’ en ‘agrowoestijn’ hielden we op met tellen.

Wat te doen? Beintema schetste twee oplossingsmodellen. Aan de ene kant is er het integratiemodel, vooral gepropageerd door Leidse milieubiologen. Hierin worden boeren gestimuleerd minder intensief te boeren, minder te bemesten en minder te ontwateren, zodat de vogels een kans krijgen. Aan de andere kant heb je het segregatiemodel, waarin natuurbeheer uit handen wordt genomen van de boeren. In de verwoede discussies over de juistheid van de modellen ligt voor Beintema de waarheid in het midden: je moet beide modellen hanteren. Voor de minder kritisch bedreigde soorten kun je nog met de boeren samenwerken, en voor de zeer bedreigde soorten richt je reservaten in. Deze conclusie volgde uit intensief wetenschappelijk veldwerk aan duizenden nesten, onder zeer diverse omstandigheden. (Om een beetje gevoel te kweken voor zowel de gruttokuikens als de onderzoeksstagiaires vroeg Beintema ons om ons voor te stellen hoe het is om een dag lang 5000 kleine insecten uit het gras te plukken met een pincet. De beloning voor deze moedeloosmakende gedachte was alwéér een nieuw woord: ‘prooiopnamesnelheid’.)

Grutto’s zijn trekvogels. Over de trekroute van voor het eerst naar Nederland terugkerende grutto’s had Beintema een eigen theorie die hij de “Italian connection” noemde. Deze vogels hebben in Afrika een afslag genomen die ze via Italië terugbrengt naar huis. Onderzoek met in Italië gevangen en geverfde vogels bevestigt dit, maar de theorie wordt nog niet overal met open armen ontvangen.

Ter afsluiting van zijn lezing vertelde Beintema over de voorstelling “Music of Migration” van de al genoemde Theunis Piersma, beroepsvogelkenner die houdt van muziek, en Sytse Pruiksma, beroepsmusicus die houdt van vogels (en van Nynke Laverman). Beintema gaf ons van deze voorstelling zijn eigen miniversie, met Escheriaans aandoende beelden van grutto’s, waarbij hij op een eigen gruttofluitje de karakteristieke roep van onze nationale vogel niet onverdienstelijk imiteerde. De Reisgenoot, die we vooraf al hadden gehoord, nam het tijdens de pauze muzikaal nog een keer over en daarna was er natuurlijk ruimte voor vragen en discussie. Onder leiding van James van Lidth de Jeude ging het o.a. over het verband tussen mest en insectenrijkdom, over uitsterven van soorten in het algemeen, over hoe andere beschermde dieren zelf een bedreiging worden voor de weidevogels, over ‘vervolglegsels’. En natuurlijk over boeren. Er zat een melkveehouder in de zaal die graag zijn kant van het verhaal kwijt wilde. Zijn klacht was dat er grote verschillen zijn tussen natuurbeschermingsorganisaties. De organisatie waar hij mee samenwerkt ziet wel in dat bij hem de schoorsteen ook moet roken, maar dat gaat voor lang niet alle organisaties op. De opbrengst voor ons hiervan was in ieder geval nóg twee nieuwe woorden (zie verderop).

Samengevat in nieuw-Nederlands:
Landschapspijn, want zuivelwaanzin en agrowoestijn. Dus: incubometer, verneukeilanden en prooiopnamesnelheid. Misschien vervolglegsel. Nu nog plasdrassituatie, en dan hopen op weideweelde. Duidelijk toch?

Tekst Peter van Diest, foto’s Huub Eggen.

(Zie ook de aankondiging van deze lezing.)