9 oktober 2013: Tjerk Oosterkamp en Jeroen de Ridder
Wetenschap & Geloof: over de grenzen van de wetenschap


Wetenschap & Geloof: over de grenzen van de wetenschap

“Ze zeggen wel eens dat de kerk leegloopt, maar ik weet wel waar al die mensen dan heen lopen, want volgens mij zitten ze allemaal hier.”

Zo introduceerde Lineke Tak, de voorzitter van het Science Café Deventer, de lezing over Wetenschap & Geloof, voor een inderdaad afgeladen zaal. De lezing was deze keer georganiseerd in samenwerking met ForumC, een forum voor geloof, wetenschap en samenleving, dus dat verklaarde de meer dan gemiddelde opkomst.

Aan het woord kwamen twee sprekers: filosoof dr. ir. Jeroen de Ridder (universitair docent aan de Vrije Universiteit te Amsterdam), en natuurkundige prof. dr. ir. Tjerk Oosterkamp (hoogleraar in Leiden). Ze zouden voor de pauze afwisselend spreken, ieder in twee blokken.

De Ridder beet het spits af met een inventarisatie van soorten grenzen aan de wetenschap. Zo zijn er grenzen aan hoeveel geld we aan wetenschap kunnen uitgeven, en ook de complexiteit van bepaalde wetenschappelijke vragen stelt ons voor een grens. Je hebt ook morele grenzen: welke soort onderzoek is maatschappelijk aanvaardbaar en welke niet? De Ridder stelde dat hij het daar niet over wilde hebben, maar dat hij claimde dat er principiële grenzen aan wetenschap, gebieden waar de wetenschap niets over kan zeggen. Zo noemde hij “ervaringskennis” (hij gaf als voorbeeld Mary the colour scientist), en de ultieme vragen “waarom is er iets en niet niets?”, en “waarom zijn de fundamentele natuurwetten zoals ze zijn?” Hij stelde dat hiervoor altijd onwetenschappelijke aannamen nodig zijn. Ook was hij van mening dat bijvoorbeeld de evolutietheorie ons wel kan verklaren hoe moreel gedrag is ontstaan, maar niet of dat morele gedrag ook is wat we horen te doen. Wat bij uw correspondent de vraag oproept of hij dan niet veronderstelt dat er a priori (van tevoren gegeven), zoiets is als “wat we horen te doen”.

Na deze inleiding over soorten grenzen aan de wetenschap was het woord aan Oosterkamp, die stelde dat natuurkundigen veel religieuzer zijn dan andere wetenschappers. Hij wilde proberen uit te leggen waarom hij dacht dat dat zo is. Daartoe stelde hij dat vermenging van bewijs en overtuiging onvermijdelijk zijn. De kern van zijn verhaal was dat “de werkelijkheid veel ingewikkelder is dan een doos lego”, waarmee hij bedoelde dat je de bouwstenen van de werkelijkheid kunt kennen, en ook de regels waarmee die bouwstenen die werkelijkheid samenstellen, maar dat je daarmee de werkelijkheid nog niet helemaal kunt begrijpen. Je moet, zo zei hij, de wereld nog wel een beetje aankleden om een bruikbaar beeld te krijgen. Ook haalde hij de bizarre uitkomsten van de kwantummechanica aan als reden voor natuurkundigen om makkelijker religieus te zijn. De onzekerheid, het onbegrip, geeft hem naar eigen zeggen een heleboel creatieve vrijheid.

De Ridder ging in zijn tweede blokje in op de vraag of wetenschap geloof ondermijnt. Hij memoreerde aan de “klassieke, misschien ook wel uitgekauwde discussie” over schepping en evolutie. Volgens hem moet je het scheppingsverhaal niet zo letterlijk nemen, en dan is het best te verenigen met evolutie. En wonderen, aldus De Ridder, zijn niet uitgesloten in een niet-deterministische, kwantummechanische wereld. De ziel, tenslotte, wordt volgens hem niet verklaard door de hersenwetenschap. “Hoe kun je ooit uit een enorm ingewikkeld systeem [de hersenen] een subjectieve beleving krijgen?” Hiermee balanceerde De Ridder op het randje van een ‘argument from incredulity’, een redenering gebaseerd op een persoonlijk beperkt voorstellingsvermogen. Zijn conclusie was dat er geen conflict is tussen geloof en wetenschap op zich, maar wel tussen geloof en wetenschap en atheistische aannames.

In het laatste blok wilde Oosterkamp nog iets kwijt over de schoonheid van de wetenschap, een belangrijke reden, volgens hem, voor natuurkundigen om zo religieus te zijn over de werkelijkheid. Hij noemde met name de symmetrie als bron van schoonheid. De bijzondere vijfhoekige symmetrie die Roger Penrose vond in een mogelijke betegeling met twee soorten tegels, die zich nooit herhaalt, maakt volgens hem dat veel natuurkundigen het heel gewoon vinden om te zeggen “er is meer”.

In de pauze speelden de Living Room Heroes een aangenaam repertoire dat bij het publiek in de smaak viel. Daarna wilde James van Lidth de Jeude, de gespreksleider, weten van De Ridder wat nou het verschil is tussen God en een alternatief voor God, namelijk twee vliegende theepotten. (Waarmee James ongetwijfeld doelt op de door Bertrand Russel geïntroduceerde theepot in een baan om de zon, waarvan je niet kunt bewijzen dat deze niet bestaat.) De Ridder gaf aan dat hij de eerste theepot  die in staat is universa te scheppen nog moet tegenkomen, waarop James onmiddellijk antwoordde: “Ik de eerste god ook, hoor.”

Een greep uit de overige vragen uit het publiek:

Aan Oosterkamp: wat is het misverstand als iemand zegt dat de mens slechts een machine is?
Hij antwoordde dat het beeld dat de wereld uit legoblokjes bestaat niet klopt. De werkelijkheid is dusdanig bizar dat voor Oosterkamp de christelijke god “best wel overzichtelijk” is.

Aan De Ridder: waarom kun je die ziel niet vinden in de hersenen?
We hebben een vrij goed idee wat hersenen zijn, zo zei hij, en als je ze bestudeert kom je niets tegen dat ook maar in de verste verte lijkt op hoe het is om iets te ruiken, of  hier voor een zaal te staan. Dat geeft je volgens hem een reden om te denken dat je in de hersenen nooit zoiets als een ziel zal tegenkomen. Waarop de vragenstelster nog even doorvroeg: is de ziel dan die subjectieve beleving?
De Ridder bleef hier een beetje vaag en kwam niet verder dan dat die beleving volgens hem alles te maken heeft met een “zielachtig” iets.

Als de vermeende toevallige overeenkomst wordt genoemd tussen het percentage van het aardoppervlak dat met water is bedekt en het percentage water in een mens trekt Oosterkamp dat in het algemene en zegt dat hij in bijzondere toevalligheden, zoals een ontmoeting met een persoon waar je net aan denkt, de hand van God ziet. James vroeg vervolgens of het ook de hand van God als je zo iemand dan juist niet tegenkomt, waarop Oosterkamp zei dat hij hem dan opbelt. Wie hij dan opbelt, die persoon of God, was even niet duidelijk.

Voor het Science Café was het interessant uitstapje naar de rand van de wetenschap, en door te proberen over de rand te kijken kregen we toch weer wat meer inzicht in de plaats van de wetenschap in de veelvormige maatschappij.

Tekst Peter van Diest, fotografie Huub Eggen.

(Zie ook de aankondiging van deze lezing.)