11 maart 2015: Annemie Desoete en Leon Biezeman
Lysdexie, Lyxdesie, Dyxlesie, Dyslexie? En wat is hier aan te doen?


Lysdexie, Lyxdesie, Dyxlesie, Dyslexie? En wat is hier aan te doen?

In aansluiting op het boekenweekthema “Te Gek Voor Woorden” ging het Science Café deze keer over dyslexie, een stoornis die problemen oplevert bij lezen en schrijven. Dat die problemen geen onoverkomelijke hindernis vormen voor bijvoorbeeld een succesvol schrijverschap toonde Leon Biezeman – Deventernaar, schrijver én dyslecticus – aan door de avond in te leiden met een autobiografisch verhaal. Biezeman concentreert zich in zijn werk op dyslexie en het verhaal dat hij met zachte stem voor een doodstil publiek voorlas gaf op treffende wijze weer welke moeilijkheden dyslectici ondervinden in het onderwijs, maar ook hoe ze met die problemen kunnen leven.

Na deze introductie was het de beurt aan Annemie Desoete, verbonden aan de Universiteit Gent en de Arteveldehogeschool, eveneens in Gent, om over het onderzoek naar dyslexie te vertellen. Zij begon haar presentatie met het vertonen van 33N T3K5T 204L5 D323, W44RM33 23 0N5 W1LD3 L4T3N 3RV4R3N H03 H3T V03LT 0M DY5L3CT15CH T3 Z1JN. De tekst was redelijk goed te ontcijferen, maar het kostte soms toch enige moeite. En dat was precies het idee dat ze wilde overbrengen.

Ze liet tien stellingen over dyslexie de revue passeren, waarmee het publiek zijn kennis over het onderwerp kon testen. Zo bleek bijvoorbeeld dat dyslexie meer voorkomt bij mannen dan bij vrouwen, en dat het tegenwoordig ook vaker voorkomt dan vroeger, misschien doordat in de maatschappij meer geschreven taal wordt gebruikt dan vroeger.

De taal is bovendien een belangrijke factor voor het percentage dyslectici onder de sprekers van die taal. Het Fins, met zijn fonetische spelling, kent slechts tussen de 1 en 3 procent dyslectici. Ook in het Italiaans, Spaans en Chinees zie je dergelijke lage percentages, terwijl dat onder Nederlandstaligen al zo’n 5 procent is. Het Engels, met zijn vele onlogische spellings- en klankvarianten, spant de kroon met rond de 20 procent dyslectici.

Dyslexie is volgens Desoete in grote mate erfelijk, maar hersenonderzoek bij individuen maakt niet zonder meer duidelijk of iemand al dan niet dyslectisch is. Wel worden er op groepsniveau verschillen gezien in het gebruik van bepaalde hersengebieden. Bij dyslectici worden bepaalde “leescircuits” achterin de hersenen minder, en andere “talige” gebieden voorin de hersenen juist meer gebruikt dan bij niet-dyslectici. Ook blijkt dat de hersenen van dyslectici een minder duidelijke taakverdeling hebben tussen de linker- en de rechterhersenhelft, hun hersenen zijn symmetrischer.

Desoete noemde het een misverstand dat betere lees- en spellingsmethoden een oplossing zouden bieden. Dyslectici hebben geen problemen met begrijpen, maar wel met het geautomatiseerd omgaan met spelling en klanken, dus je kunt de leermethoden nog zo begrijpelijk maken, het zal niet helpen. Ze benadrukte het belang van plezier krijgen en houden in lezen. Als dyslectische leerlingen een lijst van vijf boeken moeten afwerken, sta ze dan toe dat ze bijvoorbeeld één boek echt moeten lezen en de andere vier via luisterboeken mogen doen.

Desoete eindigde met de opmerkelijke gedachte dat dyslectici “anders denken”, en daardoor een waardevolle bijdrage kunnen leveren in de maatschappij.

In de pauze reeg Johanneke ter Stege met haar muziek, zoals ze dat zelf heel poëtische zegt op haar website, “de mooiste stukjes tijd aan elkaar”. Daarna ging James van Lidth de Jeude voortvarend met de microfoon langs de vragenstellers in de zaal. Daaruit bleek dat er veel betrokkenen in de zaal waren, en ook enkele experts. Biezeman en Desoete wisselden elkaar af bij het beantwoorden van de vragen.

Om wille van de ruimte één anekdote: een toehoorder vertelde dat ze, als dyslectica, tv-ondertitels met één oog dicht beter kon volgen dan met beide ogen open. 23G N0U 23LF, D4T 5CHR33UWT T0CH 0M N4D3R 0ND3R203K?

Tekst Peter van Diest, fotografie Huub Eggen.

(Zie ook de aankondiging van deze lezing.)